Afgelopen weekend was ik weer eens in Budel, het Brabantse dorp waar ik ben opgegroeid.
Meer dan honderd eindeloze kilometers met twee kinderen achterin: dat verklaart wel waarom ik er niet zo vaak meer kom. Maar mijn ouders wonen er nog steeds met veel plezier, in hun zelfgebouwde huis van grijze betonstenen. Huize Huberta. Het houten bord op de gevel is aan het afbladderen, maar ik weet wat er staat. Of stond. Ik weet ook nog hoe het eruit zag, toen het net geschilderd was, in een sierlijk handschrift. Oma leefde nog.
En dat is precies
… wat me zo treft, elk bezoek weer. Dat Budel aan het afbladderen is. Het Budel van mijn jeugd bedoel ik, niet het moderne Budel, begrijp me goed. Ik wil niemand beledigen en mijn ouders willen er nog even blijven wonen ook. Het huidige Budel lijkt me een prima plek, met twee flinke supermarkten, een prijswinnende brouwerij en een paar restaurants waaronder een hippe brasserie. Daar hebben we ooit een verjaardag gevierd, deels glutenvrij en vegetarisch, dat kunnen ze ook. Nee, het centrum ziet er prima onderhouden uit, al blijft het vreemd om het gemeentehuis geschilderd te zien in trendy charcoal in plaats van het monastieke bruin in mijn jeugd. Vreemd, maar niet onmogelijk.
Veel erger
… zijn de ontwikkelingen in de buitenwijk waar het huis van mijn ouders staat. Ooit lagen er alle belangrijke gebouwen op loopafstand bij elkaar. Ik zie ons nog gaan op dinsdag, hand in hand in een lange rij van de school naar de gymzaal van Pastoor van Esch. Afgebroken. Of naar de bibliotheek. Gesloten. Of terug naar school. Ook al gesloten. Ik rij erlangs om dat ik vochtige doekjes moet halen, en zie achter het verweerde hekwerk een bos van Canadese fijnstraal op het vroegere schoolplein.

Als ik doorloop ontdek ik de depressieve Jip en Jannekes van het vroegere Hummelhonk en vraag me af wie er ooit zo enthousiast aan het schilderen is geweest. Zagen ze er toen wel vrolijk uit? En dan herinner ik me dat ik sta waar ooit de noodlokalen lagen, omdat er gewoon te veel kinderen waren in de wijk. Allemaal weggetrokken, hun babyboom-ouders achtergelaten. Zoals ik.
Even verderop staat de deur van de nooduitgang onder de wenteltrap ook al open, klaar voor de ratten of de katten van de wijk om binnen te komen en hun nestjes te werpen. Maar de school staat er tenminste nog. Ik kan erover schrijven voordat het definitief tegen de vlakte gaat.