De Nobelprijs voor Literatuur 2020: Louise Glück

Nobelprijs Literatuur 2020

In het algemeen ben ik geen fan van prijsuitreikingen, en al helemaal niet van die de Nobelprijs voor Literatuur. Een gemakkelijke positie om in te nemen, ik weet het. Iets afwijzen waar je toch geen kans op maakt. Maar dit keer kwam ik bijna tot andere gedachten. Het zit zo.

Prijzen zijn voor de jury

Als eerste dit: een oeuvreprijs als die van Nobel voor Literatuur lijkt dan wel de ultieme bekroning op het werk van een schrijver of vertaler, maar dat is natuurlijk niet zo. Die prijs valt alleen maar toevallig in haar of zijn handen. En voor die ene winnaar krijgen duizenden, miljoenen schrijvers die even goed ‘van zeer grote waarde zijn voor de mensheid’ er geen.

Dat is het grootste probleem met dit systeem: in deze loterij kan er maar eentje winnen per jaar. Terwijl er zoveel meer te lezen is.

In werkelijkheid gaat het zo

Er is een jury aangesteld die een lijst heeft gemaakt met kanshebbers. Achter gesloten deuren begint het gemarchandeer. Net als bij een sollicitatie of een pauskeuze zie je dat ieder jurylid een kampioen uitkiest en haar zaak gaat bepleiten. Sommigen laten zich overtuigen, anderen vallen voor het politieke spelletje van geven en nemen, duwen en trekken, en dan is hij er ineens: een onbetwiste winnaar waar de jury mee kan leven. En al keren ze miljoenen uit, het is allemaal mensenwerk. Als de jury z’n werk heeft gedaan, kunnen ze tevreden achteroverleunen. En al vergeten ze dan grote schrijvers als Leo Tolstoj, Vladimir Nabokov of Philip Roth te bekronen, daar zullen ze geen traan om laten.

Er geen objectieve standaard voor waardevolle literatuur.

Dat maakt het hele instituut intrinsiek onrechtvaardig. Ik denk dat iemand als Sartre dat ook zo aanvoelde, toen hij zijn prijs weigerde. Respect heb ik daarvoor.

De Nobelprijs is voor het publiek

Maar er is meer: elke prijs geldt ook als gratis leesadvies aan het algemene publiek. Ongeveer zoals een docent dat doet voor zijn leerlingen. Een tip voor de bühne, kun je zeggen. En meestal gaat het helemaal niet over de literatuur zelf, of over de man of vrouw die het werk geproduceerd heeft, maar om het verhaal rond een persoon die toevallig nog wat opschreef ook.

Daarom helpt het als de schrijver fotogeniek is, of tenminste een interessante kop heeft met opvallend haar (of juist niet). Wie eruitziet als een boekhouder maakt gewoon minder kans, vermoed ik. Waarom zou je anders iemand als Bob Dylan (2016) kiezen? Alleen maar vanwege de nieuwe ‘poëtische uitdrukkingsvormen’ die hij heeft geschapen? Hoezeer ik ook van zijn muziek houd, ik begrijp het niet goed. En nu er voor de tweede keer in vijf jaar weer een Amerikaanse dichter is bekroond, Louise Glück, nu begrijp ik er nog minder van.

Waarom die Nobelprijs voor Louise Glück?

Er is geen peil op te trekken, dat bedoel ik maar. Dylan is bekender dan Jezus, terwijl Glück nauwelijks interviews geeft en vooral ‘een mens dat geëngageerd is met de taal en de wereld,’ volgens haar uitgever in de NRC. Erg aantrekkelijk klinkt het nog niet.

Maar dan lees ik in een van de artikelen over haar, dat ze ooit schreef: ‘The fundamental experience of the writer is helplessness.’ Daar kan ik wel wat mee.

En ik lees haar gedicht, geselecteerd door Colm Tóibín, wiens oordeel ik vertrouw:

I sleep so you will be alive,
it is that simple.
The dreams themselves are nothing.
They are the sickness you control,
nothing more.

De jury publiceert haar naam met een kleine toelichting, en daarna is het aan ons om haar snel te gaan ontdekken en lezen.

Dat ga ik nu dus doen. In het Engels, in afwachting van een goede vertaling. En ik vergeet die hele prijs.