Dat er iets grondig mis is met de Nederlandse literatuur lijkt me een open deur. Je hoeft er de laatste verkoopcijfers maar op na te slaan, het aantal schrijvers dat kan leven van zijn boeken, de status van het vak Nederlands. Het boekenweekessay. Zoveel aanwijzingen dat er iets mis is, dat het de verkeerde kant op gaat. Maar wat kunnen we eraan doen? Waar zien we licht? Dit is mijn bijdrage aan het debat.
Commerciële fictie
Het onderscheid dat ons gaat helpen bij het vinden van een uitweg, is dat tussen commerciële fictie en kunstzinnige literatuur. Het eerste hoef ik volgens mij nauwelijks verder toe te lichten omdat het zo goed met ze gaat en omdat iedereen dit soort boeken wel kent: het gaat hier om goed geschreven verhalen die in een bepaald genre vallen (thriller, horror, romantisch, science fiction) en zich ook aan de regels van het genre houden. Door die voorspelbaarheid zijn ze een veilige keuze voor lezers en uitgevers. Dit zijn de bouwstenen waar je een bedrijf op kunt bouwen. Het zijn de gedroomde bestsellers van elk fonds. Ze worden verfilmd, en iedereen weet dat daar het grote geld zit.
Je herkent ze zo gauw je ze openslaat en er zijn voorbeelden te over. Op mijn leeslijst van vorig jaar tel ik bijvoorbeeld wel acht boeken van Lee Child. Ik kon maar niet stoppen met het volgen van de laatste avonturen van Jack Reacher. Zo strak geschreven als zijn abs en de manier waarop hij zijn vijanden uitschakelt. Nooit met de vuist, altijd met de elleboog.
Begrijp me goed: er is helemaal niks mis met dit soort boeken. Vakkundig uitgevoerd zijn ze een plezier om te lezen, van inciting incident tot dénouement. Ze bieden misschien wel het hoogste wat er te halen is in een boek: tijdelijke ontsnapping uit een harde wereld.
Ik vergelijk het graag met het troosten van een baby die te moe is om te slapen, maar zijn rust hard nodig heeft. Verantwoord ouderschap noem ik dat. Doen wat je hart je ingeeft.
Het komt goed, kleintje. Maak je geen zorgen. Morgen voel je je beter.
Literatuur als kunst
Voor de tweede categorie, kunstzinnige literatuur, moet ik een nader onderscheid maken: de kunst van de priester en de kunst van de profeet. Beiden schrijven uiteindelijk niet voor het commerciële succes, daarin stemmen ze met elkaar overeen. Ze schrijven niet om in een behoefte van hun lezeressen te voorzien, niet om ze te troosten of om ze te overtuigen dat ze geld moeten overdragen om een of ander voordeel te verkrijgen. Ze schrijven vanuit een eigen, interne behoefte en zonder zich veel aan te trekken van genre-regels of conventies. Dus noemen ze hun werk een roman. Of ze nu publiceren of niet, ze schrijven. Ook zonder contract. Ze zijn niet-commercieel en daarom zo interessant.
De priester-schrijver
De priester in deze categorie is de conformist van de twee, de persoon die subsidies aanvraagt en ontvangt van het Fonds voor de Letteren, die een contract heeft met een traditionele uitgeverij, die hun boeken instuurt voor het prijzencircus. Vakmensen, dus, met een zeker literair talent dat door recensenten en lezers herkend zal worden. Soms winnen ze een prijs, een enkeling geniet op een zeker moment in hun carrière de genade van een bestseller, meestal verkopen ze matig, maar dat weerhoudt ze niet van hun werk. Nobele idealisten zijn het, stuk voor stuk. Woordkunstenaars, mensen die hun materie niet uitzoeken maar die gekozen worden, als het ware, door hun talent, hun ongelukkige jeugd, door het ene verhaal dat ze in dertig romans steeds weer vertellen. Ze houden de literaire kerk draaiend, jaar na ritueel jaar.
Ze zijn waardevol omdat ze een unieke bijdrage leveren aan de wereldliteratuur. Omdat ze zo gul zijn om hun private leven en overwegingen te delen met een anoniem publiek. Ze openen hun aderen voor ons en bloeden op papier. En het lijkt misschien narcisme, maar dat vraag ik me af. Misschien beperken ze zich juist tot hun eigen verhaal uit bescheidenheid. Dit is mijn verhaal, meer heb ik niet te melden. Waarom zou dat niet genoeg zijn?
De profeet-schrijver
Maar dan de profeet, de woordkunstenaar die een nieuw genre in het leven roept of voor de rechter wordt gedaagd omdat hij tegen de algemene zedelijkheid heeft gezondigd. Dit is de hervormer. De iconoclast. De schrijver die een hele maatschappij een spiegel voorhoudt. Ik denk aan Flaubert, Stein, Nabokov, Morrison, Houellebecq. Multatuli natuurlijk. Reve. Kellendonk.
Dit zijn de schrijvers waar de hele stand van auteurs status aan ontleent. Profeten die verder zien dan de rest van het volk, die het geselt om tot nieuwe inzichten te komen. Groei. Verandering. Vooruitgang. Ergerlijk in hun gelijk. Verguisd bij leven, gecanoniseerd na hun dood.
Nederlandse Literatuur is een religie
Het brengt me tot mijn belangrijkste punt: we lijken haast vergeten dat de moderne Nederlandse literatuur alle kenmerken van een religieuze instelling heeft. Het is misschien een branchevereniging, een beroepsgroep of vakbond, een verdienmodel, maar voor alles is het een dermate complexe organisatie van gelovigen in het geschreven woord, dat alleen het woord religie recht doet aan het geheel. Ga maar na: er zijn priesters en profeten, onbegrijpelijke rituelen zoals het boekenbal voor uitverkorenen, bibliotheken als tempels, hogepriesters en onaantastbaar leergezag in eerbiedwaardige publieke instellingen (de universitaire opleidingen), een inquisitie (de critici in kranten, tijdschriften en tegenwoordig overal online), een canon die intensief becommentarieerd wordt. En een roeping, vergeet die roeping niet.
Een heilig boek? Daar ben ik nog niet helemaal uit. Ooit was dat vast de Knuvelder, maar nu?
Ja, wat nu?
Die laatste vraag tekent precies de chaos waar de kerk van de letteren zich tegenwoordig in bevindt. Zij is meer dan verzuild geraakt: versplinterd door het veelkoppige monster dat moderniteit heet. Iedereen kan publiceren, online of elders. Of je zelf leest of niet. Op een paar dinosaurussen na is er geen centraal gezag meer te bekennen, en het ene platform dat nog ex cathedra een boek heilig kon verklaren stopt er binnenkort ook mee. Nee, waar we mee zitten is een geseculariseerde kerk. De grote idealen in de literatuur zijn we voorbij, de grote drie zijn oud nieuws, en dat is maar goed ook. Dat rook toch teveel naar dictatuur, al is het maar de dictatuur van de waarheid, goed dat we dat te boven zijn. En ik wantrouw iedereen die hier naar terugverlangt.
Alleen die propaganda fide, de CPNB, die moet precies blijven zoals ze is, wat mij betreft. Juist omdat ze niet het éne maar de vele verhalen dient. Niet de sterke man (het is altijd een man), maar een warreling van stemmen voor wie nieuwsgierig is en het wil horen. Voor wie openstaat voor de ervaring en de wijsheid of wanhoop van anderen. Het rijke verleden. De incidentele profeet die een bijl slaat in de bevroren zee in ons. Serieus, en dat is een geloofsartikel wat mij betreft: er is zoveel genade in omloop, zoveel meer dan een enkele gelovige kan opnemen.
Haar goedheid is oneindig.
Je zou het bijna vergeten.