Er gebeurt zoveel in de wijk, ik kan het bijna niet bijhouden. Kleine veranderingen – een auto ineens verdwenen uit de straat, een verjaardag gevierd met een poster over de hele voorruit, een geboorte met een minislingertje – maar ook grote. De abrupte komst van de zomer. Temperaturen die oplopen tot boven de twintig graden. Een vogelhuisje voor gierzwaluwen dat vol zit met mussengepiep, nog voordat de Afrikaanse bezoekers goed en wel zijn gearriveerd. Gaan ze het redden in hun houten huisje onder de dakgoot? Zouden ze het niet te warm krijgen door de klimaatcrisis? Krijgen ze geen honger, met zo weinig insecten tegenwoordig?
Ja, ik maak me zorgen. De cipressen uit mijn straat zijn al gekapt, en al is er een enkel bolletje op een stok teruggeplaatst, daar redden we moeder natuur natuurlijk niet mee. Ondanks de goede zorgen van de gemeente, laten we dat niet vergeten. Ze sturen regelmatig een tractor met watertank langs om de plastic huls waarin de bolesdoorn geplaatst is af te toppen. De verantwoordelijke boer hoeft niet eens achter zijn stuur vandaan te komen. Ik zie het en ik geniet ervan.
Ik wil meer doen dan dat. Maar wat dan? Hoe maak ik het verschil? Het antwoord vond ik, heel vreemd tegenwoordig, in een boek uit de bibliotheek. De wilde tuin, geschreven door ene Hans van Cuijlenborg. Zijn oplossing is zo simpel: haal de stenen uit je voortuin en klaar ben je. Niets doen! Geef het terug aan moeder natuur. Zij weet wat te doen. Alleen je buren, waarschuwt Van Cuijlenborg, zullen misschien denken dat je vreselijk lui tuiniert. Nee, hoor. Ik ben de wereld aan het redden.