Natuurlijk zijn we aan de late kant. Dat krijg je met zo’n kleintje op sleeptouw. We melden ons aan bij de receptie en lopen de trap op naar boven. Ik ben er nauwelijks nog zenuwachtig onder, wat een verschil met de eerste keer. Het is ook maar een controle, natuurlijk. Een van de laatste voordat Project Smile achter de rug zal zijn. De kleine wil niet rustig naast me zitten maar wel een glas water uit het apparaat op kindhoogte naast de ingang. Eerst de witte, later de blauwe knop. Volgens mij komt er precies hetzelfde uit, maar het houdt hem tenminste afgeleid.
De arts was dit keer al aanwezig in de behandelkamer, een kapje op zijn hoofd, wit gesteven kleding. Alleen zijn gezicht is nog van hemzelf. Hij glimlacht naar me alsof ook hij opgelucht is dat we het einde naderen. Natuurlijk durft hij dat, lachen met alle tanden bloot. Alle parels, zoals mijn tandarts ze noemt. Ik mag meteen plaatsnemen in de blauwe stoel die ook in de ziekenboeg op Star Trek had kunnen staan. Wil je zoontje misschien op schoot? Nee. Hij trapt liever op de sokkel in de hoop dat de stoel omhoog gaat of naar beneden, zoals een week eerder.
Met zelfvertrouwen open ik mijn mond, waarop de kaakchirurg met de achternaam die autocorrect altijd verandert naar Soekarno een van zijn instrumenten pakt. Blank staal als een schroevendraaier. Voordat ik het weet laat hij de achterkant ervan hard neerkomen op het implantaat. Tok! En nog een paar keer. Goede bonesounding, lacht hij. Hoor je? Ik knik snel, zodat hij het niet nog een keer doet. Als het niet goed is vastgegroeid, dan klinkt het dof. Dus alles is in orde. Ik wil je nog een laatste keer zien, vlak voor de plaatsing van de kroon, maar dan ben je klaar.
Dan hoef ik voor het eerst sinds 20 juni 2006 alleen nog maar te poetsen. Elke dag twee keer. En stokeren natuurlijk.