Eindelijk sneeuw

Ik vond het zo lekker, afgelopen 16 december. Sneeuw. Ik heb er wat mee, kan het niet helpen, ik moet erover schrijven. En niet alleen sneeuw trouwens, water vind ik ook al een wonder. Het kan zomaar voor je ogen bloedheet worden en verdwijnen. Het kan je vingers verdoven van de kou. Het zeilt door de lucht als een vlinder, fladdert om je heen en landt op je schouder of neus, heel bescheiden, heel zacht. Het smelt als chocolade. Sneeuw.

Eerst, rond half zeven, trokken mijn vrouw en zoon erop uit: met wantjes aan, om een sneeuwpop maken. Een kleine, want meer lag er nog niet. Ik lag nog in bed, maar de foto die me wekte op mijn telefoon was onmiskenbaar: naast hem stond er eentje van een turf hoog. Net zo klein nog, als zijn broertje in wording. Wat een plezier.

Later die dag greep ik onze slee uit de schuur en trok hem midden over straat de stuwwal op. Ik rende, de oudste hield zich vast, uit alle macht. Op het grasveld aan de voet rende ik mijn achtjes, terwijl hij riep: ‘Harder, harder papa!’ Hoe duizeliger ik werd van het rennen, hoe meer de achten veranderden in een oneindigheidssymbool. Mocht het zo maar doorgaan voor altijd. Ik wil meer sneeuw!

Niet zoveel als de sneeuwchaos deze dagen in Oostenrijk, trouwens. Daar zetten ze helikopters in om bossen sneeuwvrij te krijgen. Het leger op daken. Geëvacueerde hotels en verdwenen toeristen. Nee, hoger dan onze stuwwal hoeft niet. Een paar uur rennen met mijn zoon achter me aan is wel even genoeg. Diezelfde dag smolt het alweer; een herinnering, een foto, een column blijft er over. Ter ere van het mooiste element dat ik ken.