Zoveel televisie kijk ik niet meer, maar vandaag was het toch even raak. Het nieuws van acht uur. We vielen midden in het item over de gekloonde aapjes Zhong Zhong en Hua Hua. Vreselijk en tegelijk ontroerend. Die kraaloogjes. Het drukke leven dat uit de doodskopjes blonk – de selectie van de apensoort vast een morbide grapje van de wetenschappers, net zoals de dubbele, gekloonde namen. Grappenmakers zijn het, die genetici.
Maar dan die aapjes die druk rondscharrelden in hun couveuse als naïeve peuters. De een klom over de ander heen alsof het een object was, zijn roze scrotum in het gezicht van de ander. Duidelijk sterker was hij, niet door genetica maar door de tijd – misschien een tikje eerder geboren, of door temperament – dat laat zich niet manipuleren. ‘Geboren weeskinderen, maar tenminste hebben ze elkaar,’ sloot de verslaggever hoopvol af. Ik weet dat zo net nog niet. Hetzelfde lot is nog geen gedeeld lot.
Geheel toevallig besprak ik eerder deze maand het boek De engelenmaker van Stefan Brijs in verschillende leesclubs. Zo succesvol in 2005, dat hij er zich een villa van kon veroorloven in Zuid-Spanje. Een bejubelde, prijswinnende roman waarvan het dramatische hoogtepunt toch echt de gedetailleerd beschreven suïcide van een falend embryoloog betrof. Aan het kruis met hem. Drie menselijke klonen schiep hij, maar met een weeffout. Geen van de lezers vond het een prettig boek, sommigen vroegen zich waarom hij het zichzelf en ons aandeed. De horror. Vandaag zien we weer eens waarom.
Goede literatuur loopt op de troepen vooruit.